Het dorp Karidi ligt op ongeveer 25 km van Sitia, 23 km van Palekastro en 600 m boven het niveau, u kunt het dorp bereiken via een weg die door verschillende berggehuchten loopt (Metochia Piskokefalou) of via een nieuwe weg die zich aftakt van Palekastro naar Zakros in de buurt van Adravasti, het is ongeveer 8 km van de hoofdweg.
Een stenen plaat met een gebeeldhouwd reliëf van een tak van notenbomen, compleet met noten, zou ooit zijn gevonden in een plaats genaamd Koutsounara en de naam van het dorp is vermoedelijk afgeleid van deze vondst (Karidia: walnotenboom).
In de Venetiaanse volkstelling van 1583 wordt het niet genoemd. hoewel het op eigentijdse kaarten wordt vermeld en in daden van de periode wordt vermeld. Echte opgravingen hebben nog niet plaatsgevonden, maar van toevallige vondsten in de regio is een zeer fijne stenen dubbele bijl het belangrijkst, nu overigens tentoongesteld in het museum in Heraklion.
Er zijn twee noemenswaardige grotten in het Karidion-gebied, beide met sporen van bewoning. De Katofigi-grot in Limnilakkos en de Peristeras-grot. De laatste is een van de belangrijkste Kretenzische grotten. Het ligt 1 km ten oosten van het dorp, ongeveer 300 m ten noorden van de openbare weg en de plaats staat bekend als zowel Plativolo en Peristeras.
De opening van de grot bevindt zich op 540 m boven zeeniveau. Het is een diepe ondergrondse grot, er is een verschil van 63 m tussen het niveau van de ingang en het laagste punt. De opening is 23,5 m breed en 12 m hoog, maar een grote gevallen rots verhindert een grondig onderzoek van een groot deel van de ingang. Van hieruit passeert men een enorme kamer van 80 m diep en 35 m breed; gedeeltelijk varieert de hoogte tussen 2 - 12 meter. Aan de linkerkant van de achterkant van deze kamer leidt een smalle spleet, na een scherpe val van 4 meter, naar een reeks gebogen kamers die ronddraaien om opnieuw verbinding te maken met de linkerwand van de hoofdkamer.
De natuur heeft de eerste twee kamers rijkelijk versierd met stalactieten, stalagmieten en stenen zuilen. In de derde en vierde kamers werden menselijke beenderen gevonden en andere tekenen van bewoning. Uit onderzoek van de scherven is geconcludeerd dat de grot in gebruik was van de vroege minoaanse tot de late minoaanse periode en ook in de Byzantijnse tijd.